In de jaren ’50 stuurde de World Health Organization (WHO) voorraden insecticide (DDT) naar Borneo om de lokale bevolking te helpen om malariamuggen te bestrijden. De dode (en giftige) muggen werden al snel opgegeten door allerlei insecten, die op hun beurt weer op werden gegeten door hagedissen. De hagedissen werden kneiterstoned door de DDT wat het weer interessant maakte voor lokale katten om ermee te spelen, en verdomd makkelijk om op te peuzelen. Gevolg: alle katten stierven uit en Borneo werd geteisterd door een rattenplaag die zich te goed deden aan de gewassen. De Britse luchtmacht besloot in te grijpen met Operation Cat Drop en dropte (serieus) kratten vol katten boven het geteisterde dorp, Sarawak.
Deze anekdote laat op humoristische wijze zien wat er kan gebeuren als mensen niet goed nadenken. Binnen de politicologie (en met name tijdens colleges) heeft deze anekdote vaak een extra functie: het laat namelijk feilloos zien wat de risico’s zijn van landen met diepgewortelde ideeën die graag besluiten voor minder ontwikkelde landen maken. Zo was men er in de jaren ’50 er heilig van overtuigd dat als Indonesië (net als het Westen) gewoon meer gewassen zou produceren, het land vanzelf (net als het Westen) meer ontwikkeld, rijker en kortom gelukkiger zou worden. En wie wil er nou niet net zo awesome als het Westen worden? Dat dachten wij ook.
Hoewel deze theorie (ook wel bekend als modernization theory) gelukkig binnen de politicologie al enige decennia is uitgestorven, lijken politici, beleidsmedewerkers en opiniemakers de verleiding van deze maakbaarheidsmythe uit de Internationale Betrekkingen niet te kunnen weerstaan.