Rijk moet referendum ruimhartiger financieren

Door te beknibbelen op het Oekraïne-referendum, wekt minister Plasterk de indruk dat hij de opkomst laag wil houden, stelt Joop van Holsteyn, hoogleraar, Instituut voor politieke wetenschap, Universiteit Leiden.

De minister van binnenlandse zaken is helder. Opkomst bij verkiezingen doet ertoe. Meer is beter. Zo hoopte minister Plasterk op 18 maart 2015 dat de opkomst boven de volgens hem ‘magische’ grens van vijftig procent zou komen. ‘Er gebeurt niks bij een opkomst van 49 procent. Maar het is toch altijd fijn als je daar net even boven komt’, liet de minister optekenen op de dag van de verkiezingen voor de Provinciale Staten.

In dit licht is het opmerkelijk dat diezelfde minister inmiddels zo terughoudend is, nu het gaat om het referendum over een EU-associatieverdrag met Oekraïne in april 2016. Het houden van die volksraadpleging heeft organisatorisch behoorlijk wat voeten in de aarde. Dat brengt kosten met zich mee, zoals voor het inrichten van stemlokalen.

Plasterk heeft gemeend dat niet voluit hoeft te worden gegaan. Volgens de gemeenten, die een en ander praktisch uitvoeren, is 45 miljoen nodig, het bedrag dat bij Kamerverkiezingen goed is voor het optuigen van ongeveer 10.000 stemlokalen. Maar de gemeenten moeten het dit voorjaar doen met 20 miljoen. Dat is voldoende, omdat de opkomst niet hoog zal zijn. Volgens de minister.

De argumentatie van Plasterk is dubieus. Ten eerste is het vreemd dat een minister die bij reguliere verkiezingen een hoge opkomst zegt te wensen, zijn gloedvolle woorden bij het referendum niet in daden omzet. Als hij meent dat een hogere opkomst beter is dan een lagere, waarom dan financieel beknibbelen op de organisatie ervan? De opkomst van een volksstemming hangt weliswaar maar beperkt af van de organisatie van die stemming, maar precies op dat punt waarop hij verschil kan maken, laat Plasterk het afweten. Verkiezingen zijn het feest der democratie, heet het, maar de minister verwacht kennelijk weinig gasten op dat feestje en heeft op voorhand weinig stoelen klaargezet. Niet bepaald gastvrij, alsof hij liever niet al te veel gasten ziet verschijnen.

Daarbij komt dat de verwachting van een lagere opkomst bij het referendum geen basis heeft. Bij andere verkiezingen weten we zo’n beetje welke opkomst we mogen verwachten, al zijn verrassingen nooit uitgesloten. Maar met het landelijke referendum hebben we in Nederland recentelijk slechts één ervaring. Toen, in 2005, werden 7.705.196 stemmen uitgebracht, een opkomst van 63,3 procent. Als het verleden de beste voorspeller is van de toekomst, dan is onduidelijk waarom bij dit referendum die vuistregel niet zou opgaan.

Er is dan ook geen feitelijke basis voor de verwachting van een lage opkomst. Weer vestigt zich de indruk, dat Plasterks wens de vader van de gedachte is – het referendum ligt bij vele gevestigde politici niet lekker. En een lagere opkomst, zeker als deze onder de 30 procent komt, maakt het makkelijker om de referendumuitspraak te negeren.

Hoe meer mensen gaan stemmen, hoe beter. Voor alle duidelijkheid: dat zijn niet mijn woorden, maar het is nogmaals de minister aan het woord. ‘Dat betekent dat er meer gebruik wordt gemaakt van de democratische rechten’, aldus Plasterk.

Wat let hem als verantwoordelijke bewindspersoon om alles in het werk te stellen om het democratische proces rond het referendum in de beste banen te leiden? Inderdaad, dat kost een paar centen extra, bij het inrichten van relatief veel stembureaus. Maar ach, voor het halen van zijn magische grens zal de minister toch nog wel ergens een potje hebben?

Bron: Trouw, 30 december 2015