De president van de Europese Raad, Herman Van Rompuy, heeft zijn politieke testament geschreven. Europa in de storm heet het. Daarin verhaalt de Belg van de turbulente vergaderingen waaraan hij tijdens de eurocrisis leiding gaf.
De portee van het verhaal is dat de Europese regeringsleiders de afgelopen jaren voor het eerst pas echt hebben ervaren wat het zeggen wil om deel uit te maken van een muntunie. En dat ze – zij het met veel vallen en opstaan, en zij het niet altijd met evenveel enthousiasme – uiteindelijk het ‘noodzakelijke’ hebben gedaan om de euro en daarmee het Europese project te redden.
Zo heet het op pagina 47: ‘Vandaar dat een nieuw systeem van macro-economisch toezicht deel uitmaakt van onze crisisaanpak: het was noodzakelijk dat de Unie beter zou waken over de economieën van de lidstaten, hun competitiviteit, het risico van zeepbellen in de vastgoedsector en andere zwakke plekken.’ En verderop in het boek heten ook bankenunie, reddingspakketten, begrotingspact, Europees Semester, bezuinigingen en hervormingen ‘noodzakelijk’: voor het behoud van onze welvaart op lange termijn, voor onze kinderen en, vooral, voor het redden van de euro.
Hoewel het boek een intrigerende blik biedt op de wijze waarop de crisis vanuit de Brusselse bubble werd ervaren, wordt het ontsierd door een stuitend gebrek aan respect voor politieke tegenstanders en democratische waarden. Wie de noodzaak van verdere integratie niet snapt, is dom en wie terugdeinst voor noodzakelijke besluiten is laf – daar komt het wel zo’n beetje op neer.
In antwoord op criticasters die hem en zijn politieke generatiegenoten gebrek aan politieke moed verwijten, schrijft Van Rompuy bijvoorbeeld: ‘In de laatste jaren kwam ik danig onder de indruk van de moed die regeringen opbrachten, van hun bereidheid om zwaar onpopulaire maatregelen te nemen in tijden van toenemend populisme… Ze kozen niet de weg van de demagogen of lafaards, maar ze verkondigden moedig de waarheid en ze verdedigden moeilijke maatregelen in het belang van hun land en de eurozone. Ze waren er volkomen van overtuigd dat ons gemeenschappelijke gevecht tegen de crisis een waardig hoger belang diende, omdat het de enige weg vooruit was.’
Deze passage is om meerdere redenen onthutsend. Ten eerste vanwege de associatie van ‘moed’ met ‘onpopulair’. Van Rompuy legt hier een zeer dubieus verband tussen de kwaliteit van een politicus (‘moedig’) en de aard van zijn besluiten (‘onpopulair’). De ware politicus laat zich kennelijk niets gelegen liggen aan de wens van het volk. Sterker, ‘in tijden van toenemend populisme’ kant hij zich juist tegen electorale wensen. In mijn boekje heet dat een dictator.