Lobbyen bij politieke beslissers door belangengroepen en bedrijfsleven is zo oud als de weg naar Rome. Maar waar eindigt opkomen voor belangen en begint ongewenste belangenverstrengeling? Onze senaat blijkt vol te zitten met lobbyisten. Intussen weigerde Nederland een verdrag te ratificeren tegen deze ‘lobbycratie’.
Opkomen voor je eigen belangen, wie doet en wil dat nu niet? Daar is natuurlijk niets mis mee. Sinds mensenheugenis proberen individuen, groepen en bedrijven hun belangen veilig te stellen door politieke invloed te verwerven. Hoe krachtiger de lobby, hoe meer invloed. De voorbeelden uit Brussel, wie kent ze niet? De machtige bankenlobby, energielobby en de tabaksindustrie – het zijn slechts de bekendste daarvan.
Maar ook dichter bij huis – in Den Haag om precies te zijn – vinden lobbyisten hun weg naar regering en parlement, onze wetgevende macht. In een artikel in Elsevier gaf columnist Syp Wynia eerder dit jaar al een fraai inkijkje in het Haagse lobbycircuit. Hij vroeg zich daarbij af hoe het kan dat met name de Eerste Kamer vol zit met lobbyisten zónder dat daar moord en brand over wordt geschreeuwd. Want als vrijwel alle fractievoorzitters van de grotere partijen in de senaat – met uitzondering van de SP en PVV – óók bepaalde (bedrijfs-)belangen vertegenwoordigen, hoe zit het dan met hun onafhankelijkheid, die nodig is om wetgeving te toetsen op consistentie en uitvoerbaarheid?