Het zijn altijd korte, krachtige namen, de namen van Griekse banken. Meestal vernoemd naar de plaats van vestiging, Athene, Piraeus of Kreta. Neutrale namen zijn het, die een begin of juist een eind suggereren, zoals Alpha Bank en Omega Bank.
Ook Proton Bank riep ooit een beeld op van soliditeit, van een bank waar je geld prudent wordt beheerd. Maar schijn bedriegt. Laten we eens inzoomen op Proton Bank, tot de nationalisatie in 2011 eigendom van de illustere magnaat Lavrentis Lavrentiadis.
Deze oligarch deed precies waar Griekse bankiers om bekendstaan: slinks boekhouden. Hij leende 900 miljoen euro van ‘zijn’ bank om zijn slecht lopende privébedrijven mee overeind te houden. Begin 2011 werd Lavrentiadis aangeklaagd voor fraude, verduistering, witwassen en contractbreuk.
De oudere Grieken geven Lavrentiadis de bijnaam ‘de nieuwe Koskotás’. Misschien was de als kind naar Amerika geëmigreerde George Koskotás (1954) wel het prototype van de tycoon die genadeloos gebruikmaakte van de zwakte van de Griekse instituties. Toen de slimme zakenman in 1979 terugkeerde naar zijn geboorteland ging het razendsnel met zijn carrière. Op het hoogtepunt was Koskotás eigenaar van de Bank van Kreta, van het mediabedrijf Grammi en van voetbalclub Olypiakos. ‘K’ zoals de schrijver Vassilikos hem noemt in het gelijknamige boek, bleek een financieel wonderkind, een goochelaar met rekeningen en renteverschillen.
Koskotás creëerde een machtsstructuur die Oxford-professor Pavlos Eleftheriadis in zijn boek Misrule of the Few diaploki noemt: een web van relaties tussen steenrijke families, media, bedrijven en politiek. Griekenland, zo zegt hij, wordt in feite geregeerd door oligarchen (letterlijk: weinigen heersen) met directe banden met de politiek.