CDA-senaatsfractie bepaalt lot Oekraïneverdrag

Nu premier Mark Rutte de Nederlandse wensenlijst rondom het Oekraïneverdrag heeft vastgelegd in een juridisch bindende verklaring van alle 28 EU-leiders, ligt het lot van het verdrag in handen van de Eerste Kamerfracties van D66 en het CDA. Op D66 wordt in de coalitie al min of meer gerekend. Het CDA is lastiger.

Rutte denkt dat hij een ‘vechtkans’ heeft om het Oekraïnverdrag door de Eerste en Tweede Kamer te krijgen, zei hij donderdagavond op de EU-top in Brussel. Het kabinet van VVD en PvdA wil het EU-associatieakkoord met Oekraïne al langer ratificeren, maar heeft daarvoor D66 en CDA nodig.

Vooral het CDA twijfelt. Alsnog instemmen is een electoraal risico, omdat 2,5 miljoen Nederlanders in april tegen het verdrag stemden. Reden voor CDA-leider Sybrand Buma om donderdagavond te herhalen dat hij geneigd is naar de kiezer te luistern. ‘De kloof tussen politiek en Nederlanders zal verder verdiepen als Den Haag gewoon doorgaat en het referendum negeert.’

Rutte verdedigt het negeren van de nee-stem met de redenering dat het verdrag ‘Nederland veilig houdt’. Volgens de premier moet Nederland ‘het Europese front tegen het destabiliserende buitenlandbeleid van Rusland steunen.’

Rutte denkt dat hij de international georiënteerde CDA-Senaatsfractie over de streep kan trekken, mede vanwege de deal die hij donderdag in Brussel heeft gesloten. Na maanden lobbyen staat nu zwart-op-wit dat het EU-associatieakkoord met Oekraïne geen opmaat is naar een EU-lidmaatschap, militaire bijstand of extra geld aan Kiev. Ook komt er geen plicht tot vrije vestiging van Oekraïners in EU-landen.

Lees dit artikel van Natalie Righton verder op de Volkskrant

De wondere wegen van Rutte en het associatieverdrag

Na maanden getreuzel moet premier Rutte komende week hom of kuit geven. Ratificeert de regering het associatieverdrag met Oekraïne wel of niet? Het parlement zei eerder ja, daarna zei de meerderheid van de kiezers nee. Dat gebeurde in een raadgevend referendum, op 6 april. De Wet op het raadgevend referendum verplichtte de regering vervolgens om zo spoedig mogelijk een intrekkings- of een inwerkingtredingswet bij het parlement in te dienen. Met die wettelijke bepaling heeft de premier willens en wetens de hand gelicht. De reden is duidelijk: hij wil ondanks de kiezersuitspraak toch zijn handtekening zetten onder het verdrag.

Maar hij weet dat een groot deel van het parlement daarover uitermate kritisch is en de bevolking in meerderheid verlangt dat de regering de uitslag van het referendum serieus neemt. Hij weet ook dat de meeste Europese regeringsleiders zeggen geen genoegen te zullen nemen met een Nederlands nee, dat vanwege het unanimiteitsvereiste, zal leiden tot het niet in werking kunnen treden van het nu voorliggende associatieverdrag. En hij weet dat Oekraïne hoe dan ook aan het verdrag vasthoudt.

Daarom heeft de premier een laatste list bedacht. Hij legt aan de komende Europese Raad in Brussel een in zijn woorden ‘juridisch bindende verklaring’ ter ondertekening voor. Daarin wordt vastgelegd dat het verdrag geen opmaat is tot EU-lidmaatschap van Oekraïne, geen extra middelen aan het land verschaft, geen militaire verplichtingen jegens dat land oplegt, geen vrij verkeer voor Oekraïense werknemers mogelijk maakt en dat corruptie tot de kern van het verdrag gaat behoren. Daarmee – aldus de premier – wordt recht gedaan aan de Nederlandse nee-stem en kan ratificatie toch doorgaan. Tijdens de algemene beschouwingen in de Eerste Kamer heb ik de premier gewezen op de levenloze aard van het konijn dat hij met zijn ‘juridisch bindende verklaring’ uit de hoed tovert.

Dat de nee-stemmers zich gehoord zullen weten door een regering die ja zegt tegen het door hen verworpen verdrag, is immers volstrekt ongerijmd. Zeker nu het Nationaal Referendumonderzoek heeft vastgesteld dat indien de opkomst veel hoger zou zijn geweest, de uitslag waarschijnlijk hetzelfde gebleven was: nee tegen dit verdrag. Het onderzoek stelt ook vast dat de voornaamste zorgen van de nee-stemmers gebaseerd waren op de endemische corruptie van Oekraïne en de angst dat via dit verdrag een lidmaatschap van de EU dichterbij zou komen.

Lees dit artikel van Tiny Kox verder op Joop

Is het TTIP een fait accompli voor de lidstaten?

De Europese Commissie heeft besloten om aan het Europese Hof van Justitie advies te vragen over het competentievraagstuk bij vrijhandelsakkoorden.

Handelscommissaris Karel de Gucht heeft als concrete casus het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Singapore gekozen, waarover onlangs een akkoord werd bereikt. Maar een uitspraak van het Hof kan ook gevolgen hebben voor de ratificatieprocedure van CETA (EU-Canada) en het veelbesproken TTIP (EU-VS).

Sinds het in werking treden van het Verdrag van Lissabon bestaat er onenigheid tussen de Commissie en de Raad over wie nu eigenlijk vrijhandelsakkoorden moet goedkeuren: alleen de (Handels)raad en het Europees Parlement of ook alle nationale parlementen van de 28 lidstaten. Zijn dit type akkoorden aan te merken als een “gemengd akkoord” of als een akkoord dat volledig onder de exclusieve competentie van de EU valt (“EU-only”).

De Tweede Kamer vindt dat deze vrijhandelsakkoorden ook beleidsterreinen raken waar niet de EU , maar (ook) de lidstaten over gaan, zoals op het gebied van diensten, transport en investeringsbescherming. Dit betekent dat alle nationale parlementen van de lidstaten handelsverdragen moeten goedkeuren.

Eind juni zond de Tweede Kamer samen met 20 Kamers van andere Parlementen een brief aan de Eurocommissaris voor Handel, Karel de Gucht. Deze brief bevatte een dringend verzoek om vrijhandelsakkoorden, zoals de Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) tussen de EU en de Verenigde Staten waar momenteel over onderhandeld wordt, ook door nationale Parlementen te laten ratificeren. In zijn antwoord hierop twee weken geleden kon De Gucht hierover nog geen uitsluitsel geven.

De Europese Commissie benadrukt dat de vraag of een vrijhandelsovereenkomst als EU-overeenkomst of als zogenaamd gemengd akkoord behandeld zou moeten worden, geen eenduidig antwoord kent. Dat verschilt per geval en is afhankelijk van de inhoud van de overeenkomst. In de brief leggen zij de eindverantwoordelijkheid bij de Raad, die definitief beslist over de status van het akkoord. In het verleden is het vaker voorgekomen dat door de Europese Commissie voorgestelde EU-overeenkomsten door de Raad uiteindelijk als gemengd akkoord ondertekend zijn. Op basis daarvan mag verwacht worden dat ook TTIP als gemengd akkoord zal worden bestempeld, maar de Europese Commissie geeft daartoe geen enkele garantie.

Wordt vervolgd.