Het naoorlogse huwelijk tussen democratie en economie dreigt uit te lopen op een vechtscheiding, stelt de Duitse socioloog Wolfgang Streeck. ‘Ik ben bang voor wat komen gaat.’
Nee, hij behoorde niet tot de fractie van Joschka Fischer, die met helm en slagwerk de strijd aanbond met de politie. Wolfgang Streeck (1946), hoogleraar sociologie en directeur van het Keulse Max Planck Institut voor maatschappijonderzoek, was in zijn Frankfurter studentenjaren naar eigen zeggen ‘een linkse sociaal-democraat’. In die tijd en omgeving betekende dat: gematigd. Burgerlijk, bijna. Al was het volgens Streeck in werkelijkheid omgekeerd: ‘Ik was juist geen kind uit de burgerij. Ik kwam meer uit een arbeidersmilieu. Daardoor had ik misschien een wat realistischer kijk op hoe de wereld in elkaar steekt.’
Het weerhield hem er niet van met interesse kennis te nemen van de radicale theorieën die in het Frankfurt van eind jaren zestig, begin jaren zeventig opgang deden. Net als nu heerste toen het idee dat de wereld zich op het snijvlak tussen twee tijdperken bevond. Het kapitalisme zou zijn langste tijd gehad hebben. De winsten stonden onder druk; van Parijs tot Mexico-Stad hing opstand in de lucht. De in Frankfurt populaire ‘crisistheorieën’ legden daarbij de nadruk op een verlies aan legitimiteit. In de naoorlogse, gouden decennia had het bedrijfsleven maatschappelijke rust ‘gekocht’ met steeds verdergaande concessies aan de werknemers: loonsverhogingen, vrije tijd en medezeggenschap. Tevergeefs, meenden de Frankfurters. Eerder vroeger dan later zou de meerderheid van loonarbeiders het strompelende ‘laatkapitalisme’ niet langer tolereren.
‘Ik wilde begrijpen waarom het zo anders gelopen is dan we toen dachten’, vertelt Streeck, gezeten achter zijn bureau boven in het uit grijze bakstenen opgetrokken Max Planck Institut.
Want anders liep het.
Lees dit interview met Wolfgang Streeck door Koen Haegens verder op de Groene
Lees ook: The currency union, Germany and Europe
Lees ook: Het failliet van een post-democratisch Europa