Nog eens 1,7 tot 3,5 miljoen EU-burgers zullen hun baan verliezen

Communistisch China heeft een wens: op 11 december 2016 moet de Europese Unie, zijn grootste handelspartner, het land aanmerken als markteconomie. Brussel heeft dus nog een jaar om zijn knopen te tellen: durft de EU tegen Peking te zeggen dat China geen markteconomie is zolang de oppermachtige Communistische Partij de economie bestiert, staatsbedrijven vertroetelt en de koers van de munt vaststelt?

Het is een precaire kwestie, die behalve om lef, draait om miljarden euro’s, en yuans, en miljoenen banen.

Op die elfde december volgend jaar is het vijftien jaar geleden dat China toetrad tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Het land kreeg toen de status ‘niet-markt’. Vraag en aanbod doen in China immers nauwelijks hun werk. De Communistische Partij bepaalt in welke sectoren ze investeert en beloont staatsbedrijven rijkelijk met voordeeltjes, zoals gesubsidieerde grondstoffen en goedkope leningen. En dan is er nog de klacht, vooral in de VS, dat China de waarde van zijn munt kunstmatig laag houdt.

Zo kunnen Chinese bedrijven produceren tegen prijzen waar geen Europese concurrent tegenop kan en verscheept China massaal zonnepanelen, om maar een voorbeeld te noemen, die het hier tegen dumpprijzen op de markt brengt. Vaarwel Europese zonnepaneelindustrie.

Weerloos is Europa niet. Omdat China geen markteconomie is – ofwel: niet de wetten van vraag en aanbod respecteert – geeft de WTO de EU sneller toestemming om barricades op te werpen; zo stuiten Chinese zonnepanelen sinds 2013 op een tariefmuur van bijna 50 procent. Eind 2014 golden er binnen de EU 81 van dergelijke anti-dumpingmaatregelen en dertien anti-subsidiemaatregelen; bij 54 daarvan ging het (mede) om Chinese producten.

Krijgt China volgend jaar zijn zin en mag het communistische land zich een markteconomie noemen, dan moet de WTO, arbiter bij handelsgeschillen, ervan uitgaan dat China het spel speelt volgens dezelfde regels als Europese landen. En dus dat Peking de prijzen van Chinese producten niet omlaag subsidieert. Een Europees verzoek om bescherming van de markt kan de WTO dan aanzienlijk lastiger honoreren.

Het Amerikaanse Economic Policy Institute (EPI) voorziet een ramp: de Chinese export naar Europa zal explosief groeien.

Deze zomer lekte uit dat EU-juristen vinden dat China zijn felbegeerde markteconomie-status maar moet krijgen.

Lees het hele artikel in Trouw van vandaag.

China is niet de nieuwe wereldmacht

Moet Europa zich verenigen om sterker te staan tegen de rijzende wereldmacht China? Schouder aan schouder met de VS? Rustig aan, zo’n vaart loopt het helemaal niet, denkt de Amerikaanse strateeg Edward Luttwak.

Is China een economische partner? Een economische bedreiging? Of de vijand? Of dat allemaal? Nederland lijkt er niet helemaal uit. Deze week legde minister Bert Koenders van buitenlandse zaken een bezoek af aan China, om economische relaties te bespreken, China aan te moedigen meer voor de mensenrechten te doen, en Peking te vragen meer troepen naar Afrika te sturen voor VN-vredesmissies.

Maar Peking is ook een toekomstige tegenstander van Nederland en de Navo, waarschuwde de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst in april. Ook uit academische hoek klinken waarschuwingen. De Belgische hoogleraar internationale betrekkingen Jonathan Holslag wijst erop dat de groei van de Chinese economie en van zijn strijdkrachten China’s verhouding met de Verenigde Staten op scherp zet. De Amerikanen zullen hun machtspositie in Azië niet zomaar opgeven; als dit escaleert tot een conflict, moeten Europese landen de VS militair bijstaan, meent Holslag. Hij voorspelt een terugkeer naar harde internationale machtspolitiek, net als zijn Nederlandse collega en Trouw-columnist Rob de Wijk.

Moet Europa zich wapenen om in die wereld overeind te blijven, liefst als een sterk machtsblok in federatief verband, zoals Holslag en De Wijk bepleiten? Leggen we het anders af tegen de nieuwe grootmacht die wereldwijd alle grondstoffen opkoopt?

Zo’n vaart zal het niet lopen, zegt de Amerikaanse militair strateeg Edward Luttwak. De Chinezen snappen volgens hem zo weinig van strategie dat ze zichzelf in hun eigen regio al hopeloos in de nesten werken en isoleren.

“Als de Chinezen iets van strategie snapten, zouden ze weten dat om wereldwijd machtig te zijn, vriendschap met je buren een vereiste is. Als de Verenigde Staten onderhandelen met Canada of Mexico, dan is het gebruik van geweld geen optie. Amerikaanse straaljagers maken geen provocerende vluchten langs de grens.”

De Chinezen koersen aan op een strategische nederlaag door kleine buurlanden als de Filippijnen en Vietnam te provoceren en Japan en India uit te dagen, meent hij: “Die twee hebben samen al een grotere economie en bevolkingsomvang dan China. Daarachter staan nog Australië en de Verenigde Staten. Een tijger strijdt dus tegen een groep honden die steun hebben van op zijn minst een leeuw.

Pas als je vrij van directe zorgen bent, kun je beginnen aan risicovolle wereldwijde tochten op de oceaan. Een van de redenen dat de Amerikanen ver van huis kunnen optreden is dat ze geen enkele militaire confrontatie met Mexico en Canada hebben.”

Lees verder op Trouw >>>

Heimwee naar Bretton Woods

Vandaag is het zeventig jaar geleden dat de economen Keynes en White in het Amerikaanse Bretton Woods hun plannen voor een vaste wisselkoers presenteerden. Sinds die in 1971 werd opgeblazen, volgen crises elkaar op.

De kwart eeuw na de Tweede Wereldoorlog werd het Bretton Woods-tijdperk genoemd. De groei was hoog, de inflatie laag, er was volop werk, de banken waren sterk en bubbels onbekend. En er was een geordend systeem van devaluaties en revaluaties. Het was ondanks de Koude Oorlog en grootschalige dekolonisatie een periode van ongekende financiële stabiliteit. De wederopbouwgeneratie kon de wasteil inruilen voor een douche, de waxinelichtjes van Verkade voor een schemerlamp en het ganzenbord voor een televisie.

Het was de tijd van het systeem van Bretton Woods, waarbij de gulden, net als andere munten, tegen een vaste koers (3,65 gulden) was gekoppeld aan de dollar en die weer tegen een vaste prijs kon worden geruild tegen goud (35 dollar voor 1 ounce). Dat gaf vastigheid. Een land dat meer importeerde dan exporteerde, moest uiteindelijk de koers van zijn munt devalueren. En het moest een hogere rente betalen om het tekort op de handelsbalans te financieren. Hierdoor verarmde het, maar werd het weer concurrerend.

Het probleem was alleen dat de sleutelvaluta van het systeem, de Amerikaanse dollar, in de jaren zestig verzwakte door de uitgaven voor de Vietnamoorlog en president Johnsons sociale hervormingsprogramma’s (The Great Society). De tekorten op de handelsbalans stegen toen de Japanse auto’s en elektronica de markt veroverden. Nadat de Franse president De Gaulle in 1971 een schip naar de VS stuurde met dollars die hij wilde inruilen voor in Fort Knox opgeslagen goud, besloot toenmalig president Nixon een einde te maken aan het systeem van Bretton Woods. De dollar ging zweven.

Sindsdien volgen de crises elkaar op: van de stagflatie en oliecrises in de jaren zeventig en tachtig, de Zuid-Amerikaanse schuldencrisis, de Rusland-crisis en de Azië-crisis tot en met de kredietcrisis van nu. Onevenwichtheden, zoals de Amerikaanse tekorten en Chinese overschotten, worden niet meer hersteld. Dit leidt tot een kapitaalvlucht in de wereld en een instabiel financieel stelsel.

Op 21 mei riep Paul Volcker, de voormalige baas van de Federal Reserve in de VS, onder de kop ‘Een nieuw Bretton Woods???’ op tot een mondiaal raamwerk voor de regulering van wisselkoersen en kapitaalstromen. ‘Het is een feit dat internationale financiële crises zich vaker manifesteren en elke keer rampzaliger uitpakken. Je kunt een lange lijst van oorzaken opstellen: excessieve schulden, bonussen, speculatie, falend toezicht en simpele hebzucht. Maar al deze zaken zijn alleen maar mogelijk doordat er geen functionerend internationaal monetair stelsel meer is.’

Met andere woorden: het vrije kapitaalverkeer leidt niet tot efficiënte markten, maar lokt onhoudbare onevenwichtheden in de economie uit waardoor telkens andere landen of regio’s in een crisis worden gestort. Het bekendste voorbeeld zijn de Amerikaanse handelstekorten. De VS importeren al decennialang meer goederen en diensten dan dat ze die exporteren. Maar het heeft geen gevolgen voor de koers van de dollar en de koopkracht van de Amerikanen.

Reden is dat de landen die dollars binnenkrijgen, ze niet tegen de eigen munt omwisselen, maar als reservevaluta aanhouden en beleggen. Bijna alle landen – China en Japan voorop – hebben enorme dollarreserves. Ze zouden zichzelf in de voet schieten als ze die dollars op de markt gooiden, waardoor de koers zou instorten. Volcker: ‘Verschillen in financieel en economisch beleid, veranderingen in concurrentiekracht en inflatie zouden veel ordelijker kunnen worden verholpen via een systeem van devaluaties en revaluaties. Het zou niet nodig zijn financieel beleid aan te passen aan invloeden van buiten, zodat nationaal economische soevereiniteit is gegarandeerd. De noodzaak voor interventies en het aanhouden van grote hoeveelheden deviezenreserves zou verdwijnen.’

Hoogleraar financiële markten Arnoud Boot zegt dat Volcker een punt heeft. ‘Het gaat niet om de details van Bretton Woods. De hoofdreden voor dat akkoord geldt nog steeds: er is een architectuur nodig om kapitaalstromen te reguleren en grip te houden op het financiële stelsel. Het flitskapitaal maakt het financiële systeem buitengewoon instabiel.’

Lees dit artikel door Peter de Waard verder op de Volkskrant