In een Duits stadje vond deze week een rituele bijeenkomst plaats van koningen en koninginnen, presidenten, premiers en een verdwaalde Eurogroepvoorzitter, die samen een sekte voortzetten die al sinds 1949 samenzweert om Europa te verenigen. Eén keer per jaar kiezen ze hun grootmeester, degene die voorgaat in de vertolking en verbreiding van de Europese gedachte. Deze keer kreeg Martin Schulz dat teken van verdienste omgehangen: de Karelsprijs.
Dat de voorzitter van het Europees Parlement die donderdag kreeg uitgereikt in het stadhuis in Aken onderstreept dat de spoeling dun wordt als het gaat om grote Europeanen. Schulz, opgegroeid in de schaduw van het stadhuis, is een beroeps-Europeaan, een apparatsjik die al meer dan twintig jaar vooral bezig is één burger te verheffen in Europa, zichzelf.
Daarbij gaat hij ook steeds op dezelfde manier tekeer tegen wie zijn hooggestemde idealen niet deelt of het waagt een eurosceptische wind te laten in zijn comfortabele kaasstolp die Straatsburg heet.
Donderdag was geen uitzondering. ‘Iedereen die het waagt dit project in twijfel te trekken, speelt een roekeloos spel met de vooruitzichten van toekomstige generaties’ was een van zijn vermaningen.
Schulz dacht met weemoed terug aan 1967 toen hij aan de hand van zijn vader op de trappen van hetzelfde stadhuis de toenmalige Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns diens Karelsprijs in ontvangst zag nemen. Europa was een eliteproject waarvan de vanzelfsprekendheid kon worden verordonneerd.
Schulz riep ‘vooral niet-aanwezige’ regeringsleiders op zich weer net als Adenauer, Monnet en Schuman te laten leiden door het Europese visioen, in plaats van door meningen van ‘gewone mensen die de Europese Unie simpelweg niet begrijpen’ of verkiezingen. ‘Europa heeft die moed en visie nu weer nodig’.
De abstractie van de Europese werkelijkheid bij Schulz was ook zo grotesk omdat hij zorgvuldig vermeed om de woorden ‘Griekenland’, ‘euro’ of ‘Groot-Brittannië’ te noemen. Al was duidelijk dat hij het land van David Cameron bedoelde toen hij ‘oogklep-nationalisme dat hunkert naar terugkeer naar een geïdealiseerde visie van de natiestaat als een Eiland van Gezegenden’ tegenover zijn eigen federale tunnelvisie zette.
Het was een andere Duitser, bondspresident Joachim Gauck, die in de laudatio voor Schulz liet zien dat Europese bevlogenheid geen betweterigheid hoeft te zijn. ‘Voor het eerst zal het niet mogelijk zijn om een crisis in het Europese integratieproces te overwinnen met de vastbeslotenheid van politieke elites’, hield Gauck zijn gehoor voor. ‘Europese integratie is geen eeuwigdurend project en niets wat door mensenhand tot stand is gekomen, is onomkeerbaar’, aldus de ex-dominee.