De Brusselse bureaucratie is soms buitengewoon bekwaam in het zich ongeliefd maken. Een recent staaltje daarvan leverde zij met de ‘naheffing’ die landen als Nederland (€ 642 miljoen) en Groot-Brittannië (€ 2 miljard) moeten ophoesten – en wel snel graag! – na een boekhoudkundige herberekening van de nationale inkomens.
En alsof dit niet bizar genoeg is: Frankrijk, dat al jaren achtereen de in het kader van de Europese Monetaire Unie (EMU) afgesproken begrotingsregels aan de laars lapt, krijgt als gevolg van diezelfde herberekening ruim € 1 miljard toegestopt. Zou het niet een idee zijn om de uitbetaling daarvan ten minste afhankelijk te maken van het eerst nakomen door Parijs van de begrotingsafspraken? Dus: er gaat geen euro van de nabetaling naar Frankrijk zolang het begrotingstekort van Hollande boven de 3 procent blijft uitkomen.
Niet zeuren, zeggen eurofielen in zo’n geval altijd, kijk eens wat die Europese integratie ons allemaal wel niet oplevert. Dan moet je daar toch ook wat voor over hebben. Het vreemde is echter dat als de Europese integratie werkelijk voor alle lidstaten voordelig is, dat dit sommige landen dan extra geld moet kosten – zij zijn structureel ‘netto-betaler’ – terwijl andere landen steevast veel meer geld uit Brussel ontvangen dan zij eraan bijdragen.
Nu zou er veel voor te zeggen zijn dat discussies over de Europese integratie over meer gaan dan over geld of institutionele structuren. Op een bijeenkomst die de TeldersStichting onlangs organiseerde, wierp de Hongaarse hoogleraar Krisztina Arató in een verhelderend betoog enkele kernvragen op. Haar kernvraag bij uitstek: ‘Waarom zijn we eigenlijk in de Europese Unie bij elkaar?’
Eurofielen en Brusselse bureaucraten weten op zich best wel raad met zo’n vraag. Om economisch overeind te blijven in een globaliserende wereld, kan hun antwoord luiden. Vanwege nooit meer oorlog in Europa, klinkt ook geregeld. En meer van dat soort ronkende beweringen, die vervolgens nooit met feitelijk bewijsmateriaal worden onderbouwd. Of het antwoord luidt: dat hebben we nu eenmaal zo gewild. Waarbij ‘we’ dan slaat op een klein groepje politici en Brusselse belanghebbenden; niet op de burgers in de Europese Unie.
Maar wat zou er in een democratie logischer zijn dan dat een dergelijke wezensvraag juist aan de burgers wordt voorgelegd? In een liberale democratie behoort het bestuur immers de burgers te dienen, en niet andersom.