Op 18 september werd bekend dat Volkswagen de samenleving op grote schaal heeft opgelicht.
Het automerk – ambassadeur van het Duitse model – had elf miljoen dieselbakken uitgerust met een staaltje elektronica dat er niet om loog. In testsituaties noteerden de wagens verbluffend lage scores op de uitstoot van stikstofoxide terwijl in werkelijkheid de uitstoot maar liefst veertig keer hoger was.
Drie weken later is zowat alles wat erover te zeggen valt wel gezegd. De verwijzing naar Libor is gemaakt. De gebrekkige corporate governance bij Volkswagen is besproken. De doopcelen van de voornaamste betrokkenen zijn gelicht. De vergelijkingen met Enron, Toyota, General Motors en BP zijn gemaakt. Er is gespeculeerd over de consequenties voor Volkswagen, voor Duitsland, de eurozone en zelfs voor het kapitalisme in zijn geheel.
Wat echter nauwelijks aan bod is gekomen is de vraag of dat roemruchte Duitse model waar Volkswagen de vaandeldrager van is überhaupt nog bestaat. Eerst een ruwe schets van dat model. Anders dan in de Anglo-Amerikaanse wereld, waar de relaties tussen ondernemingen en tussen kapitaal en arbeid bestaan uit markttransacties, zijn deze transacties in Duitsland ingebed in sociale vertrouwensrelaties. Daaruit volgt een veel grotere mate van samenwerking tussen arbeid en kapitaal, een veel grotere betrokkenheid van aandeelhouders bij de onderneming en een veel grotere bereidheid tot het uitwisselen van informatie tussen eindafnemer en toeleverancier. En dat leidt, anders dan in de Anglo-Amerikaanse wereld, tot ondernemingen die uitblinken in het verder verfijnen van technologie en die een grote afkeer koesteren van typisch Anglo-Amerikaanse verschijnselen als massaontslagen, fusies, overnames en excessieve beloningspakketten voor managers. Ziehier de papieren verklaring voor het Duitse industriële succes.
Het is lariekoek, al heel lang.