Er stonden die dag in maart zo’n tweehonderd demonstranten voor het Europees Parlement in Straatsburg. De privatisering van het railvervoer werd besproken en dus hadden Franse vakbonden hun leden opgetrommeld om lawaai te komen maken. Er waren ook een handjevol demonstranten uit België en Duitsland aanwezig.
Een aantal Europarlementariërs kwam luisteren naar de zorgen van de demonstranten. De meesten liepen echter meteen naar binnen: demonstraties voor het Europees Parlement zijn immers een terugkerende vorm van folklore. Sommige Europarlementariërs waren zo weinig geïnteresseerd dat ze niet eens moeite deden om interesse in de demonstratie te veinzen of om een inhoudelijk antwoord te geven op vragen van demonstranten. De demonstratie haalde niets uit en de nieuwe regels kwamen er toch.
Nu steeds meer beleid op Europees niveau wordt gemaakt, is het Europees Parlement als volksvertegenwoordiging steeds belangrijker geworden. Het is de plaats waar over veel meer regels wordt besloten dan in Den Haag, maar daar is in termen van publieke aandacht niets van te merken. Journalisten blijven er veelal weg, demonstranten gaan vooral naar Den Haag en burgers blijven bij Europese verkiezingen thuis. Europarlementariërs behoren tot de meest onbekende politici.
De invloed van Europarlementariërs is groot, maar die van burgers in Europa zeer beperkt. Verreweg de meeste burgers doen geen moeite een urenlange treinrit naar Brussel of Straatsburg te maken om daar te demonstreren. In 2014 nam slechts een minderheid de moeite om te stemmen. Wat hebben die stemmers daarmee in gang gezet? Hoewel politici en gesubsidieerde organisaties nog steeds doen alsof de burgerinvloed op Europa groot is, is daar praktisch niets van te merken. Zij hebben alleen in theorie gelijk.
Lees deze column van Chris Aalberts verder op The Post Online