QE en overheidsinvesteringen

Sinds het begin van het jaar doet de Europese Centrale Bank (ECB) aan ‘kwantitatieve verruiming’, bekend als QE (‘quantitative easing’). Daardoor worden grote hoeveelheden geld in de economie gepompt. Iedere maand koopt de ECB voor 60 miljard euro aan staatsobligaties, en injecteert een even groot bedrag in de economie. Vandaag bedraagt de totale geïnjecteerde liquiditeit bijna 700 miljard euro.

Het lijdt geen twijfel dat deze massale liquiditeitsinjectie door de ECB een positief effect gehad heeft op de export. Het leidde tot een ontwaarding van de euro tegenover de belangrijkste valuta (dollar, pond sterling) en verhoogde de competitiviteit van de export uit de eurozone naar de rest van de wereld.

Maar het wordt steeds duidelijker dat QE alleen niet genoeg is om de economieën van de eurozone uit hun slappe groei te halen. In het tweede kwartaal van dit jaar vertraagde de groei opnieuw. Men vreest dat er slechts een matige economische groei zal zijn in de komende jaren. Ook een uitgebreidere versie van het QE-programma zal dit probleem niet oplossen.

Eigenlijk hoeft dat niemand te verbazen. Economen hebben er al langer voor gewaarschuwd dat kwantitatieve verruiming alleen niet in staat is om de economie te stimuleren wanneer de rentevoet dicht bij nul staat. De reden is dat bij zo lage rente de liquiditeit die de centrale bank voortbrengt niet gemakkelijk doorstroomt naar de reële economie. Het grootste deel ervan wordt opgepot, omdat er niet veel investeringsmogelijkheden zijn met een aantrekkelijke return. Heel wat financiële instellingen verkiezen in dergelijke omstandigheden het extra geld gecreëerd door de ECB bij te houden en er niets productiefs mee te doen. Dit is de welbekende ‘liquiditeitsvalkuil’.

Lees deze column van Paul de Grauwe verder op Ander Europa