Het was een onthutsend inkijkje. Eppo Bruins, een consciëntieus Kamerlid van de ChristenUnie, schetste vorige week in een debat waar een volksvertegenwoordiger mee te maken krijgt als hij de regering wil controleren en vragen stelt – mondeling, of schriftelijk. Het Kamerlid oefent dan z’n inlichtingenrecht uit. Of, beter: verzoekt het kabinet z’n inlichtingenplicht jegens het parlement uit te voeren. Je weet wel, de grondwettelijk vastgelegde opdracht aan het kabinet. Artikel 68 van de Grondwet.
Bruins beschreef dit fenomeen: “Soms lijkt het wel alsof het belangrijkste talent van een Kamerlid is; het aanvoelen wanneer je met een kluitje het riet in wordt gestuurd.” Geen antwoorden op gestelde vragen. De belangrijkste vraag ontwijken. Niet ingaan op details. Terugverwijzen naar eerdere antwoorden die juist geen antwoorden waren en dwongen tot vervolgvragen. ‘Te treurig voor woorden’, aldus Bruins: “Een belediging voor het ambt van volksvertegenwoordiger en een aantasting van de democratie.”